Bij te kleine exemplaren zien we dan een duidelijke verzwaring van de borst, het slecht aansluiten van de vleugels en verdwijnt de elegantie van het vogeltje. Een goede houding vertolkt zich in een iets ekige schouders en/wat vooruitgestoken kopje dat over het stokje heen gaat. Via een goed gebogen rug bestaande uit een vloeiende lijn (dus geen hoekige schouders en/of zichtbare vleugelaanhechtingen) met goed aangesloten vleugels naar de staart die net onder het stokje komt. Let wel, een hoek tussen rug een staart is een grote fout. Hierbij speelt de potenstand een belangrijke rol. De Japan Hoso zal bij een goede werkhouding zichzelf met gestrekte poten, die ietwat uit elkaar staan, naar achter duwen. Hierdoor moet hij evenwicht zoeken door zijn kop en staart naar voor te richting. De dijen mogen zichtbaar zijn. Het spreekt voor zich dat de zitstokjes een aangepaste diameter moeten hebben. De grootte van de Japan Hoso is 11,50 cm, dat wil zeggen vanaf de punt van de bek over het vogeltje heen tot het eind van de staart. Kleiner is niet wenselijk omwille van het verbreden van de schouders, een zwaar­dere borst, het minder of helemaal niet aansluiten van de vleugels. Het kopje is smal en fijn als het kopje van een serpent. Het snaveltje is, in verhouding met het kopje, klein. De houding van het kopje is lichtjes afhangend, dus niet scherp naar voor gericht. Wel even opmerken dat het kopje niet lager mag komen dan de schouders. Het kopje sluit aan op een fijne en smalle hals, nauwelijks breder dan het kopje. Het halsje vloeit dan zonder hoekigheid of breuklijnen over in een cilindervormig lichaam (de afstand tussen de buikzijde en de rugzijde moet zoveel mogelijk gelijk zijn aan de afstand tussen linkervleugel en rechter­vleugel) waarop de vleugels goed aansluiten en het staartje de gebogen ruglijn volgt. De borst mag zeker niet zwaar zijn. Openstaande borstveren zijn eveneens ongewenst. De vleugels mogen zeker niet te lang zijn en moeten vooral goed aansluiten tegen het lichaam boven de stuit. Het smalle staartje is in verhouding met het lichaam. Een te klein staartje is even foutief als een te lange staart. Het einde van de staart mag lichtjes gevorkt zijn. De bevedering zal eerder kort zijn dan lang, maar steeds goed aansluiten. Alle kleuren zijn toegelaten, ook het rood opkleuren.